De Grote Bello Berg Toer 2009.
Dag 1, 27 juni 2009, opgetekend door Wiebe
Zaterdagmorgen om goed 8.00 uur worden Maarten en Wiebe in Rheden uitgezwaaid door de achterblijvers.
De autorit gaat eigenlijk best wel voorspoedig maar pas tegen half acht ’s avonds komen we bij het hotel aan waar Eric en Rijck al op ons zitten te wachten. Deze mannen hebben al een week fietsen achter de rug in het Zwarte Woud en vanuit Andermatt. Eric is geblesseerd (van de bijzondere manier waarop dit is gebeurd zal hij zelf verslag doen) maar het heeft gelukkig niet tot gevolg dat zijn fiets in de berging moet blijven staan.
Wij verblijven in Hotel Vallecetta in Bormio (Provincie Sondrio) in Italie. Het hotel heeft ruim 30 kamers, een geweldige loungeruimte en dito ontbijt- en eetzaal. De kamers zijn netjes alleen de warmwatervoorziening krijgt kritiek omdat het bijna lauw is met kans op legionellabesmetting volgens sommige onzer.
Verder beschikt het hotel over een ruime parkeergarage, een prima fietsenstalling, een grote tuin en voorzieningen die op fietsers en skiers zijn afgestemd. Het geheel oogt vooral ook zo groot omdat wij, met uitzondering van de eerste paar dagen toen er nog enkele andere gasten waren, de enige gasten zijn.
Het hotel wordt gerund door Alberto en zijn zuster terwijl de moeder van beiden kleine hand- en spandiensten verricht. Deze lui zijn allemaal even vriendelijk en voorkomend. Ze reageren direct op vragen en zijn geinteresseerd in wat wij ondernemen, hoe we het hebben gevonden en staan ons met raad en daad bij.
Het ontbijt kent beperkingen in broodsoorten maar het diner daarentegen, en zeker de streekwijnen die daarbij door Alberto (hij heeft er echt verstand van volgens Rijck) geadviseerd en geserveerd worden is prima.
Na een biertje en enig bijpraten, het bepalen van de route die we de volgende dag zullen fietsen en de afspraak dat we om 8.15 uur aan het ontbijt verschijnen opdat we rond 9.15 uur kunnen verstrekken, gaan we naar bed.

Dag 2, 28 juni 2009, opgetekend door Wiebe
Daar staan we dan om 9.15 uur in onze fietsoutfit, klaar om de Passo del Gavia (de Gavia dus) op te fietsen en er daarna nog een stevig vervolg aan te geven. Maar de geplande trip krijgt onverwachte tegenslag. Op het moment dat wij de Gavia willen opfietsen, komt een peloton van zo‘n 3.000 fietsers ons van de andere kant tegemoet omdat die deelnemen aan de Marco Pantani koers, een soort Marmotte. Wetend hoe op hol geslagen deelnemers aan een cyclo fietsen, lijkt het ons verstandig het vertrek maar even uit te stellen. Besloten wordt om het tijdstip van vertrek nader vast te stellen op 11.00 uur.
Tot die tijd gewacht en toen konden we redelijk ongehinderd de Gavia opfietsen. Een stevige klim van 27 kilometer en zo‘n 1.300 hoogtemeters. Eric en Rijck hadden al de nodige ervaring in de benen en waren al spoedig uit het zicht. Maarten en Wiebe hadden duidelijk aanpassingsproblemen. Gezamenlijk fietsten ze omhoog en na 1300 meter klimmen waren ze blij dat dit deel van de tocht was volbracht. Ondanks dat konden ze onderweg weer goed genieten van de prachtige bergen, mooie watervallen en schitterende vergezichten.

Na de koffie en daarna de lunch was het door het late vertrek toch inmiddels al ruim 14.00 uur geworden en begon de vrees te ontstaan dat we, als we het tweede en behoorlijk zware deel van de tocht wilden fietsen (te)laat in het hotel zouden aankomen. Dat tweede deel bestond nl. uit de gevreesde Moltirolo pas, die een gemiddeld stijgingspercdentage van 13% heeft en zelfs doorgewinterde profs afschrikt. Maar ja, wie wilde er capituleren?
Rijck opperde voorzichtig om terug te gaan en de rest van de dag te relaxen.
Voor Maarten en Wiebe zou dit op de eerste dag heel verstandig zijn en Eric had er ook wel oren naar.
En zo geschiedde het dat vier Bello’s op een mooie achternamiddag in de tuin van het hotel zaten te theedrinken. Een mooie afsluiting van de 1ste dag.

Dag 3, 29 juni 2009, opgetekend door Maarten
De schaamte van de eerste fietsdag, waarbij we de Gavia dezelfde zijde afdaalden als die we hadden beklommen, moet vandaag worden gecompenseerd. Besloten wordt richting het zuiden af te dalen en via de Forcola di Livigno, de Passo d’Eira en de Passo di Foscagno terug naar Bormio te fietsen. Toerleider is Rijck, want wie de Garmin volgt komt goed terecht. Echter de Garmin laat ook de gemene kleine weggetjes zien en het zijn deze weggetjes waarlangs Rijck ons leidt. Vanuit Bormio (1217 m) dalen we over een kilometer of 40 af naar Tirano (438 m). De weg kent een enkel colletje, onder andere om een enorm onderhoudswerk aan de bedding van de rivier de Adda te omzeilen. Het autoverkeer gaat diep onder ons door, door de vele nieuwe tunnels die er zijn aangelegd. In Tirano bereiden wij ons voor op de klim naar Forcola di Livigno met koffie en de lokale lekkernij: droog en uitgehard rozijnen/sucade brood (sla dit gerust over). Het cafe is tegenover de kerk. Die aan Vergine Maria is gewijd die ooit in deze plaats iets wonderlijks heeft gedaan, zoals het Madonna betaamt. We kopen een mooie kaart met Haar erop en sturen die naar Willem, met de verzekering dat we voor zijn herstel (van een gebroken bovenbeen) zullen bidden. Ook bidden we voor eigen kracht: we gaan 1900 meter (!) stijgen over 33 km. De thermometers in de dorpjes bij hotel of farmacia wijzen 38 graden aan. Rustig pedaleer ik achter Wiebe aan; Rijck en Eric zijn achter de bochten verdwenen. De benen krijgen wat rust bij het berijden van de oevers van het Lago di Poschiavo. Ach, rust is betrekkelijk. Het blijft fors stijgen en ons (on)behoorlijk inspannend worden we voorbijgereden door enkele jonge helden: met de lichte tred en souplesse waarvan we thuis zo graag zouden opgeven! Vier kilometer onder de top van de Passo del Bernina slaan wij rechtsaf richting Forcola di Livigno. Wiebe en ik nemen hier contact op met de voorhoede en fourageren snel. Nog vier kilometer te gaan naar het topje op 2315 m.

Na koffie en pasta dalen we af naar Livigno (1816 m) om vervolgens te klimmen naar de Passo d’Eira (2210 m) en na een korte daling van 200 m, verder te klimmen naar de Passo di Foscagno (2291 m). Na deze laatste top rijden we in één dalende lijn terug naar Bormio. Op Rijck na: Garmin toont nog een kleine short cut met wat extra hoogtemeters. Deze zal hij meenemen. Een mooie dag met voor ons allen de langste beklimming ooit op de fiets gemaakt.

Dag 4, 30 juni 2009, opgetekend door Maarten
We zullen vandaag wat rustiger aan doen, na de stevige dag van gisteren. Op het programma staat het Lago di Cancano (+/- 1900 m) een klim van ongeveer 700 m. Vanaf het hotel rijden we binnendoor naar de afslag waar de klim naar het meer aanvangt. De carabinieri is zo vriendelijk ons de afzetting te laten passeren die de boeren ruimte moet geven voor het hooien. De weg stijgt aanvankelijk door het bos en voert later door weiden. Rechts, hoog en schuin voor ons, priemen twee geruineerde torens uit boven het colletje. Daar
tussenin ligt een prachtig stel haarspeldbochten op ons te wachten, zo’n 25 stuks. De bochten liggen prachtig en we trappen de hoogtemeters onder ons weg. Even na de col houdt het asfalt op en brengt een gravelweg ons verder naar het ristorante. Daar begrijpen ze wat een Bello nodig heeft na de inspanning: prima koffie en kwarktaart met vruchten. Ook de weg- en waterbouwers, behorend bij de exploitant van de stuwmeren blijken de locatie te waarderen, want allen arriveren ze in hun 4×4 voor de lunch. Wat zullen we doen? Rijden we terug of genieten we nog van de zon op het terras, zicht over het water en de toppen van 3000+?
Gravel is niet de ideale verharding voor de Continental 4000, zo blijkt op de weg terug. Na enkele honderden meters scheurt het carcas van mijn voorband en nog net weet ik het rijpe gezwel dat de binnenband vormt te behoeden tegen springen. Provisorisch wordt het scheurtje gedicht en met gereduceerde druk en snelheid kan ik mijn weg vervolgen. Weer gearriveerd op de hoofdweg besluiten we de sluipweg van Rijck van gisteren terug te nemen naar huis. Eric kiest voor de hoofdweg, aangezien hij zijn 35-functies-metertje gaat ruilen in Bormio. Op het metertje dat hij twee dagen geleden kocht maken we geen hoogtemeters en blijft het vriezen. Van beiden kan ik bevestigen dat het niet juist is…

Dag 5, 1 juli 2009, door Maarten
Verkeer je in Bormio, dan kan dit niet ongedaan blijven. Vandaag de Stelvio, twee maal. Zoals gebruikelijk ontbijten we alsof we gisteren het diner hebben overgeslagen, alleen dan nog wat extra. Vanochtend zullen we de Stelvio beklimmen vanuit zuid-westelijke richting om vlak onder te top in noordelijke richting af te buigen: de Umbrailpass. Het is een klim van 1300 meter over 18 kilometer, met in de eerste helft de passage van een prachtige kloof in het dal. Hoe steil het dal is, vertelt het aantal van vijf halfopen tunneltjes in de beklimming. Onverlicht en gepaard met spookachtig gekletter en geëcho van water, waan je je in een grot of een mijn en wordt de verbeelding van een bijzondere tocht aangewakkerd. Na de tunneltjes volgt een muur van de mooiste haarspeldbochten. De muur bedwongen, beland je op de hoogvlakte die je na een wijde bocht zicht biedt op het doel: de Umbrail (2501 m) en daarboven de Stelvio. Gezamenlijk starten we de afdaling van de Umbrailpass richting Santa Maria (1375 m). In de afdaling bevindt zich een drie kilometer gravelweg, aan het einde waarvan we onderuitgezakt loungen tegen het decor van besneeuwde alpentoppen. Tijd voor koffie en gebak. De afdaling gaat verder langs Santa Maria, Müstair, Tubre en Glorenza naar Prato. De weg gaat langs veel fruitboomgaarden (appels, peren en kersen zonder netten), die ruim worden beregend. De beregening komt deels over de weg en brengt ons enige verkoeling.
In Prato (920 m) eten we pasta en drinken we ruim aqua frizante in de schaduw van een parasol. Voor ons ligt de Stelvio vanuit oostelijke richting: 1800, ja inderdaad: achttienhonderd meter, te stijgen over 24 kilometer. Tot aan Gomagoi stijgt het langs de woest kolkende rivier Solda. De temperatuur is hier onze tegenstander met 35 graden Celcius. Even na Gomagoi treffen we de eerste van de 48 bochten. De bochten brengen enige verlichting, echter de volgende laten nog kilometers op zich wachten. We verliezen Rijck uit het zicht. Eric en ik kronkelen onze weg omhoog en Wiebe volgt op enige afstand, beveiligd met witte en nieuw aangeschafte hoofdtooi. Boven de boomgrens en na bocht 24 ontvouwt zich het zicht op de laatste 7 spectaculaire kilometers. De hitte licht ver achter ons en indrukwekkend rijst de Passo hoog voor ons uit. Geen weg terug, blind gaan. Een 12-tal bochten voor de top begint het licht te regenen, allengs harder. Deze regen is lekker en welkom. Het brengt me de laatste twee kilometers naar boven. Op de top is nog volop sneeuw en de temperatuur is 6 graden Celcius, 30 graden lager dan in het dal. Twee en een half uur heeft de klim ons gevraagd voor Rijck een kwartier minder. Gezamenlijk drinken we koffie voordat we de afdaling van 1540 meter aanvangen. De eerste bochten verlopen klappertandend en onwennig worden de remmen bediend. Naar mate het warmer wordt en de weg droger neemt de rem- en bochtvaardigheid toe. Grandioos en onvergetelijk deze afdaling. Nog mooier de terugblik op deze dag. Geen Bello van wie deze ronde op het cv mag ontbreken.



Dag 6, 2 juli, door Eric.
Voor de beschrijving van deze rustdag, moeten we even terug in de tijd.
Vorige week vrijdag fietsten Rijck en ik in Andermatt en wilden we het zogenaamde 2e rondje gaan doen: Sustenpas, Grimsel en Nufenenpas. Aangekomen op de Susten goot het echter van de regen. Voor doorzetter Rijck geen probleem, maar watje Eric besloot terug te fietsen.
In Andermatt besloot ik de tijd te doden met een bergwandelingetje. Vanuit Andermatt kun je omhoog lopen naar een wandelpad en via een weide naar een hoger gelegen pad. In deze weide stonden zo’n acht koeien mijn wandeling gade te slaan. Halverwege de steile weide begonnen de koeien plots te loeien en opeens stormden ze van alle kanten op me af.
Ik schrok me een ongeluk en zette het op een lopen naar beneden. Helaas struikelde ik en viel. De koeien hadden hun werk gedaan en toonden geen belangstelling meer. Ikzelf had behalve een ontwrichte pink en door modder besmeurde broek, geen schade.
De dagen erna heb ik met deze pink gewoon gefietst, waarbij de afdalingen wel behoorlijke pijn veroorzaakten in de pink. Vandaag ben ik met Rijck toch maar even naar een ziekenhuis gegaan.
Het blijkt dat ik een week lang met een gebroken pink heb gefietst. Iedereen vraagt natuurlijk, hoe ik gevallen ben bij het fietsen. Ik mompel dan maar wat over een wandelingetje.
Geen fietsen nu meer voor mij. De pink moet in Nederland geopereerd worden.

Dag 7, 3 juli door Rijck

Es ist volbracht! Deze woorden, door een eerdere Lijder in de geschiedenis uitgesproken, kwamen mij voor de geest toen Maarten en ik vanmiddag ten tweede male de Stelviopas bereikten. Maar daarover later meer.
De dag begon zoals door een weervoorspellende internetsite voorspeld: zonnig en warm. Om kwart over acht ontbijt, en om negen uur vijftien staan Wiebe, Maarten en ik zelf bij onze glimmende fietsen met vers opgepompte banden klaar om te vertrekken. Eric, voorzien van wit verband en spalk om de pink en dus niet fietsbaar, zwaait ons uit. Maar eerst zet de zoon van Alberto ons op de foto. Ons, dat wil zeggen, de drie actieve fietsers, Eric (voor de gelegenheid met een helm op) en Alberto zelf. Hij runt met zijn zuster, Alberta genaamd, het hotel. Het is een grote, gemoedelijke reus die iedere wens van zijn gasten onmiddellijk vervult. Daarbij wijnliefhebber, hetgeen ook in goede aarde valt. Foto gemaakt, en we gaan op weg. Richting Livigno, dat wil zeggen dat we de tweelingpassen Foscagno en d’Eiro die we al eerder vanaf de Zwitserse kant deden, nu andersom doen. Wederom hebben we een route bedacht die anderen al eerder hadden geclaimd: kruisten we de eerste dag de Pantani-tour, ditmaal komen ons honderden Transalprijders tegemoet. De weg is wel open voor ons, maar af en toe moeten we even stoppen en onze tegenliggers bij nauwe doorgangen laten passeren. ’t Viel me op dat er nogal wat verkrampte koppen bij zaten, waarvan ik me afvroeg of de eigenaren daarvan wel genoten van ’t fietsen in de bergen. Maar misschien kijken wijzelf ook zo? Hoop het niet. Hoe dan ook, rond half elf was het meeste voorbij – een paar vriendelijk lachende en ons groetende hekkensluiters daargelaten, en we konden onze tocht naar boven voortzetten. ’t Weer was inmiddels veranderd van zonnig tot bewolkt en zelfs fris. Eenmaal in Livigno, viel er zelfs een spat regen. Livigno is: heel veel dikke Duitsers, parfum en horlogezaken en doet eigenlijk, zoals Maarten zei, denken aan een soort Valkenburg. Livigno is belastingvrij en dus goedkoop. Net als het publiek. Maar afgezien daarvan en van een nogal ongeinteresseerde ober, was de koffie en taart heel goed te pruimen. Vanuit Livigno gaat er een 18 km lange weg langs een prachtig stuwmeer, bijna horizontaal, zodat Wiebe in zijn element kwam en als een razende met 36 km per uur als kopman ons voort trok over de gedeeltelijk overkapte weg. Aan het eind daarvan, bij een spectaculaire hoge stuwdam, staat een bord: verder gaan is verboden voor fietsers, er gaat een shuttlebus iedere 45 minuten. Maar daarop waren we voorbereid; met een ander fiets-stel gaan wij even later aan boord van de bus, die met Zwitserse precisie op tijd verschijnt. De fietsen gaan achterop op de aanhangwagen. Al snel begrijpen we het verbod: we gaan door de lange La Scheira tunnel, een slecht verlichte grot van een paar meter breed waarover maar verkeer in één richting mogelijk is. Aan de andere kant is de grens, en het is de zoveelste keer dat we die overschrijden en van Italie naar Zwitserland of andersom gaan, en dan beginnen we direct aan de klim naar de Ofen-pas. Prachtig weer inmiddels. De weg golft, daalt en stijgt, maar al spoedig begint het echte klim-werk. Verraderlijk, die Zwitserse wegen. Breed, glad en strak zodat je maar niet snapt waarom je niet vooruit komt. Totdat je op je teller ziet dat je 12% stijgt. Maar we komen, natuurlijk, toch boven. Daar wordt er geluncht. Een hyperactieve ober (heel anders dan in Livigno) bedient ons. Maarten kiest voor een lichte pasta, een goede keus zo blijkt later, terwijl Wiebe en Rijck door de knieen gaan voor rosti met een grote braadworst. Met uiensaus. Erg lekker, maar qualorieen onvoldoende zo meent ondergetekende. Want de afdaling is weliswaar schitterend, Zwitserse kalenderplaatjes e.d., maar aan het eind van die afdaling wacht ons, in Sta. Maria, de Umbrailpas en die moeten we bijna 1200 meter omhoog en o, wat blijkt die zwaar. Wisselende bloedsuikerwaarden, de leeftijd, of die braadworst in plaats van spaghetti met tomatensaus, ik weet het niet maar Maarten fietst mij er volledig uit. En zit boven aan de pas in het gras te wachten, alsof de weg niet de laatste 10 kilometers met 10 % gemiddeld in verstikkende haarspeldbochten naar boven heeft gekronkeld. Kapot komen ik en even later Wiebe aan. En toch… wat is het hier mooi, we zijn in een soort hooggelegen dal (2500 m) tussen enorme bergwanden en besneeuwde bergtoppen. En in de verte zien we de Stelvio lonken, die eigenlijk niet op het programma staat. Wat te doen? Naar rechts, terug naar Bormio of naar links, nog 260 kuitenbijtende en (na 109 kilometers) bijna dodelijke hoogtemeters? Wiebe houdt het, begrijpelijk voor gezien en gaat naar huis. Maarten en ik willen later kunnen zeggen dat we de Stelvio echt hebben beklommen d.w.z., vanaf elke mogelijke kant. En gaan dus door. Met lood in de benen. En komen aan. Es ist volbracht, Bormio en de Stelvio hebben geen geheimen meer voor ons. Er volgt weer een fantastische afdaling, de zwaartekracht die ons zo vaak tegen zat is nu onze goede vriend en wij suizen, niet gehinderd door de snelheidsbeperking (max 70 k/u, staat op een bord, zien we in de gauwigheid) 1600 dieptemeters naar beneden. Rond half zeven komen we in het hotel aan. Een lange, maar mooie dag. Eric blijkt gelukkig die dag tevreden te zijn doorgekomen. Niet gefietst, dat kan en hoefde voor hem ook niet meer, maar een fraaie wandeling door de bossen. En, voor zover wij weten, is hij daarbij geen koeien tegen gekomen.
 
2029200cookie-checkDe Grote B